IK ZIE JE NOG ALTIJD LIGGEN
ik zie je nog altijd liggen, je vingers
smal en paars als asperges,
deze hele bleke stille vorm van jezelf-zijn
die je altijd al wel had,
een streepje gestold bloed uit je mond:
niks-zeggen was ook vroeger jouw manier
van gekwetst-zijn, ik denk: sluit nu maar
je ogen, kom, ik zal je helpen -
dit is al wat ik nog kan doen:
dit niet-meer-weten-wat-zeggen
en het zeggen.
(uit 'Zolang er sneeuw ligt', Herman De Coninck)