03 maart 2016

Mohamed

Ik heb een nieuwe facebook-vriend. Hij heet Mohamed maar je zegt ‘Moehamed’. Hij is vierendertig, heeft brede schouders, een dragende stem en heel donker haar. Hij heeft ontzettend lichtblauwe ogen. Dat laatste is niet zo raar voor een man uit zijn land maar ik ontmoet zijn type niet vaak dus zijn verschijning maakt op mij nogal indruk.
Mohameds heldere gezicht zegt dit: “Het is zó erg dat ik wel eens denk aan dood zijn, hoewel ik weet dat dat slechte gedachten zijn...” Pauze. “Dat zijn écht slechte gedachten... Maar in de nacht komt het allemaal terug, alleen in mijn kamer, dan kan ik er niet aan ontsnappen. Dan kan ik niet stoppen met denken.” Pauze. “Dictators zijn afschuwelijk.”
Ik zoek in mijn hersens naar dingen om te zeggen. Aan de overkant van de tafel leg ik mijn handen in mijn schoot. Hij praat door. “Het is om gek van te worden, dat wachten. Ik heb niets te doen, helemaal niets. En het is bovendien een wachten zonder te weten waarop. Als ik wist dat ik uiteindelijk zou kunnen studeren of dat ik een baan kreeg of mijn familie zou gaan zien, dan zou ik het kunnen dragen, maar nee: ik wacht zonder doel. Nog zeker tot december. Dan hoor ik alleen nog maar of ik hier kan blijven of niet. Snap jij dat ze daar zoveel maanden voor nodig hebben? Al die tijd moet ik zitten te niksen.” Pauze. Hij trekt zijn schouders naar achteren en haalt adem.
Het is begin maart. Hij is al zes maanden in Nederland. Uit Syrië via onder meer Veenhuizen in Rosmalen beland. Vrouw en kinderen zijn gestrand in Egypte. Hij heeft geen idee hoe zij hierheen zouden moeten komen. Hij heeft besloten hen te proberen vergeten. Hij buigt zijn hoofd. Ik buig het mijne. Ik begrijp dat het laten bestaan van deze stilte het meest betekenisvolle is dat ik kan doen. Ik word wijzer met de jaren. Dit is een stilte van een gruwel die onuitspreekbaar is.
Al zijn pijn stort hij zomaar voor mij uit, deze blakende man, op deze basale tafel met dat goedkope plastic kleedje erop, voor mij die een vreemde voor hem is uit een vreemde wereld. Hij doet daarbij zijn uiterste best niet al te dramatisch over te komen. Het is te groot voor ons allebei. Uiteindelijk vind ik deze zin: “Ik ben blij dat ik je ontmoet.” “Ik ook.” Ik zou mijn hand op zijn arm willen leggen maar misschien tast ik zijn eer dan aan. Wij zijn van dezelfde generatie. Hij heeft al twaalf jaar gewerkt. Hij is chemicus. “Hij was manager”, voegt hij eraan toe. Ik twijfel daar geen seconde aan.

Om ons heen zitten tien anderen zoals hij. Maar hij spreekt van hen allen al het beste mijn taal. Dat is knap na zes maanden, vind ik. Ik hoop dat het de anderen eveneens snel lukt, kunnen ze net als hij meer contact maken. Hij zegt: “ik zou al veel beter Nederlands kunnen als ik wist waarvoor ik het deed.” Ik mompel ‘jezus’ en besef tegelijk dat dat voor hem misschien raar klinkt. De enige zekerheid die mij rest, is dat ik een geluksvogel ben. En dat ik wilde dat hij dat ook was. Hij zegt: “Ik probeer van alles te doen: ik wil koken, schoenen repareren, muren verven, wat dan ook. Ken jij misschien iemand die chemicus is, desnoods word ik wel stagiair. Ik wil allesbehalve dat lege wachten. Je hebt echt geen idee hoe afgrijselijk dat is.” Nee, dat heb ik echt niet. Ik heb echt niet het flauwste benul.

Eerder op de avond zei een van de andere mannen, de chefkok van de avond, een Afghaan, dat hij zich tijdens deze bijeenkomst eventjes ‘mens’ voelde. Als iemand zoiets zegt, gaat het hem verder niet voor de wind. Toen een andere gast voorstelde om het overgebleven eten mee te geven naar het 'kamp', antwoordde diezelfde chefkok dat het daar in Rosmalen als in een gevangenis is, dat ze geen koelkast hebben om dat eten in te zetten en dat het daar best wel vies is.

Ook ik was hun gast vanavond. Zij hebben voor mij gekookt, deze tien mannen. Syrisch, Iraans en Afghaans. In prachtige paarsen, gelen, groenen en roden. In prachtige fijngesneden vormen. Ik ben trots en verwend. Ik ben dankbaar en eenzaam. Ik ben verdrietig en hoopvol. Ik ween zonder tranen, mee met Mohamed en de anderen. Ik wandel naar het station. Zij worden zodadelijk weer naar Rosmalen gebracht.

foto: Mike Harris


Geschreven naar aanleiding van een avond dineren in wat voorlopig UNITED RESTAURANT heet, een initiatief van Klaas Burger van de Academie voor Beeldvorming in Den Bosch. Het idee is een pop-up restaurant te beginnen met bewoners van azc Rosmalen op de Tramkade. Ja, een restaurant door vluchtelingen dus, die met zorg voor je koken en niets liever willen dan simpel samen met jou te dineren.