Het kind in mij kijkt naar de vlam dat het kaarsje op tafel haar
geeft: een eenvoudig theelichtje in een potje dat het kind bij de kringloopwinkel
vond, met gouden glitters aan de binnenkant. Door die glitters voel je het vuur
extra en is het aardig, een miniatuurfeest. Het kind warmt zich
eraan, het vindt het mooi. Het is een heel ander vuur dan dat wat bijvoorbeeld Australiƫ
verstikte.
Het kind in mij is goed in het troosten van zichzelf en in het
afleiding verzinnen. Rustig leeft dat kind maar voort, zonder al te veel zelfanalyse.
Dat kind heeft het de laatste tijd nogal te stellen met de over-geprogrammeerde
volwassene in mij. Die staart naar diezelfde kaars maar is er niet met haar
gedachten bij. Haar gedachten zijn overal behalve in deze kamer, hier, nu, waar
zij ook zomaar ineens om zou kunnen vallen. Beiden, zowel kind als volwassene,
vallen gelukkig weer in elkaar wanneer mijn blote voeten in een plas staan,
gemaakt van regen of van douche. Ook wanneer iemand een verhaal vertelt,
wanneer iemand voor me zingt, wanneer iemand met me danst, vallen zij samen. Dan ben ik hen
beiden. Ik wil niet zonder het kind in mij. Ik hoop dat de verhalen, het zingen
en het dansen ons niet zullen vergaan...