06 oktober 2015

Bus

Aan de andere kant van het raam dalen traag twee regendruppels tussen broers en zussen naar beneden. Op mijn wangen tekenen zij mijn verdriet om jou. Bovenin deze bus zit om twee uur ’s nachts mijn onvoldane lichaam de dag te laten overgaan. De muziek is te zoetsappig, mijn projectie op jou te langdradig. Je wil maar niet worden die ik wil. Ik wil die jij bent, jou.
De batterij is plat, ik kan niemand bereiken. Ik zal om drie uur thuis zijn, zei de meneer in het fluo-gele hesje toen we aan boord stapten. Naast mij, ook op de bovenverdieping van de bus, op de voorste stoelen, aan de andere kant van het gangpad zit een jongen met een bril en golvend haar dat allang geknipt had moeten worden. Alternatief gekleed op een puberale manier: niet aantrekkelijk doch sympathiek. Ergens achter mij belt een vrouw. Gelaten, uitgeput is ze. Wij reizen samen, met tussen ons aangenaam lege zitplaatsen. De lijnen van de weg schuiven onder ons door - wat wakkert dit uitzicht mij aan!
De bruggen boven de weg lijken van ver even hoog als waar ik zit. Ik heb mijn voetzolen tegen het venster en mijn stoel zo ver mogelijk in ligstand. Mijn hoofd kruipt vanzelf tegen de vrije stoel naast mij. Die staat nog rechtop en herinnert mij aan een schouder. God, wat kan nachtelijke eenzaamheid prachtig zijn!
Ik zie mezelf voor me, straks, in deze eindeloze regen, op de mannenfiets die ik heb geleend omdat mijn fiets weer lek is. Ik zie mezelf prachtig wezen, straks. Ik zie me onderweg zijn. Ik kan niet voorkomen dat ik daar ‘naar jou’ achter denk. Vergeef me, het is niet meer dan een gedachte, een ernstige eenzame nachtelijke gedachte.