31 maart 2020

Vrienden maken

Ik heb een corona-vriend gemaakt. Tenminste, daar lijkt het op. Ik heb hem gisteren gemaakt en vandaag ga ik testen of het echt iets kan worden. Hoe een mens in coronatijden vrienden maakt, ik had geen idee. Maar ik ben een natuurtalent gebleken.

Met mijn ziel onder mijn oksel gepropt ging ik gisteravond rond negen uur de deur uit, een frisse neus halen. Er viel op straat minder dan niets te beleven. Alle huizen hadden hun vitrages dicht. Niemand schreeuwde geïrriteerd naar zijn huisgenoten. De kinderen lagen al op bed, denk ik. Ik werd er gek van, zo stil als het was. Ik had behoefte aan een prikkel die me uit mijn gedachten trok, naar buiten, uit mezelf. Ik bleef wandelen. Nul komma nul. Het was al donker. Maar het was niet laat. Ik wandel regelmatig 's avonds rondjes, maar van de ene dag op de andere herkende ik mijn omgeving niet meer. Er was zelfs geen tiener die keihard liep te klagen door de telefoon.
Ineens miste ik iedereen. Iedereen, ik miste jullie. Ik kreeg de neiging om te luchtboksen, te stampvoeten, te schreeuwen en te koprollen. Ik voelde net vocht in mijn ooghoek opwellen, vanwege al die eindeloze rijen zwijgzame huizen, toen er een vleugje hoop kwam aan gewaaid. Uit een appartementsblok een vijftigtal meter van me vandaan weerklonk zacht het oh zo zoete ‘Con Te Partiro’. Ik wist niet meer dat ik dat zo’n mooi nummer vond. Ik dacht dat ik dat nummer voor altijd spuugzat was.
Een stem ergens op de derde verdieping zong harmonisch met Andrea mee en doorbrak daarmee de ijzige setting waarin ik me verstrikt waande. Zonder na te denken, ging ik met mijn rug naar het appartementsblok staan en luisterde naar dat troostende brokje bewijs van de mensheid. Ik liet de klanken op mijn schouders neerzakken. Alsmaar schaamtelozer begon ik mee te zingen. Er was toch niemand die er was.
Natuurlijk kwam er precies toen ik een zeker volume had bereikt iemand voorbij. Die iemand was al wandelend met een stok aan het jongleren en keek mijn richting uit. In mijn keel zat Con Te Partiro weer gereed maar ik verdraaide dat gauw tot: “Moest je er ook even uit?” Hij keek me aan alsof ik iets uiterst ongepasts deed. Alsof hij dacht dat we zo zouden worden opgepakt, omdat ik hem aansprak. “Vind je het ook niet zo onmogelijk stil?” Hij vond het “wel lekker”. Geen vliegtuigen. Ja, oké, daar had hij een punt. Maar dat de mensen massaal zo stil waren, dat je ze zelfs niet hoorde terwijl je vlak langs hun huizen liep...

T. blijkt slechts een straathoek van me vandaan te wonen. Hij gaf uiteindelijk toe dat hij zijn Goa-feesten wel miste. En dat hij drie keer per dag gaat wandelen met zijn vuurstok om naast zijn benen ook zijn romp een beetje te bewegen. Zijn vuur was gisteren niet aan, want er was te veel wind. Blijkbaar had ik T.'s vertrouwen als vanzelf gewonnen, want hij vertelde daarna ook dat hij kunstenaar was en dat hij thuis zijn collages eindelijk eens op zijn gemak aan het archiveren is. Zo dicht bij huis woont iemand die momenteel dagelijks haast dezelfde handelingen uitvoert dan ik zonder dat wij een flauw benul hebben van elkaar. Hadden. Want als het goed is, zie ik T. vanavond om negen uur weer. Dan neem ik mijn hoepel mee en hij zijn vuurstok – mét vuur als het niet te veel waait - en dan gaan we op vele meters afstand van elkaar maar toch samen, een bescheiden circus opvoeren op het basketbalveldje aan de andere kant van de grote weg.