14 april 2020

Blauw papiertje

Gisteren had ik eindelijk de nodige zin verzameld om de hoge ramen van mijn atelier te wassen. Ter extra aanmoediging zette ik de vrolijke podcast ‘Geel’ aan. Ik genoot van het verwijderen van spinnenwebjes en stoflaagjes, van vliegenstrontjes op het glas, van de olijke formuleringen op de radio. De ladder werd meter per meter verplaatst. Ik verbaas me er altijd over hoe licht onze ladder is, terwijl hij uit wel drie delen bestaat. Op en af, een dikke vier meter hoog. Na het wegvegen van het stof en de webjes, aan de slag met een sopje. De trap weer meter per meter verplaatsen, met mijn spons en trekkertje op en af. Oh, wat een plezier de ramen zo helder te zien worden. Wat goed dat ik nog altijd iets kan verzinnen in deze crisis om naast mijn hoofd ook mijn lijf over te breken. Wat ingenieus toch zo’n ladder eigenlijk, en wat fijn dat ik er nog zo behendig op sta. Ja, podcasts, ik begin het te snappen, daar heb je in deze tijd echt wat aan… Dat ging er zoal door mijn hoofd, pure lichtheid, zelfs zelfgenoegzaamheid, dingen waar we momenteel massaal naar snakken. Ik had het voor elkaar!

Tot halverwege het natte werk, bovenaan mijn ladder. Toen veranderde ineens de hele bedoeling. De ladder besloot zomaar uit het niets naar achteren te glijden. In een paar fracties van seconden bedenk ik: dit is hoog, dit kan niet zonder gevolgen blijven, als ik maar zo lang mogelijk blijf staan. Klets.

Waar was ik gebleven? Oh ja, mijn hoofd doet het nog! Mijn romp lijkt ook oké. Auw, wat doen mijn benen pijn. Oh, ik kan ze nog van tussen de treden trekken. Huilen, ademen, niet opstaan, niet schreeuwen. M. zit binnen te skypen met een collega met zijn oortjes in. Ik weet naar de deur van het atelier te kruipen en ze open te gooien. Daar blijf ik zitten. Ademen, voelen. Kalm worden.

Werkt mijn lichaam nog? Wat wel, wat niet? Ik durf niet op te staan, mijn benen zijn anders dan anders. Kan ik ze vertrouwen? Ik ben blij dat ik kan denken, dat er contact is met mijn hersens. Ik moet rustig worden, rustig, stil, ademhalen, geven ze door. Mijn handen op mijn knieën. De pijn in mijn benen. M. ziet me te midden zijn vergadering zitten. Hij denkt dat ik lach. Ik wenk met mijn arm. Hij komt eraan gesneld. Helpt me op een stoel. Dat gaat redelijk, dat is mooi.
Het atelier is een slagveld, stel ik van op de stoel vast. De ladder is verbogen, mijn bureau vol potloden inclusief plant omver gekeild. Er is water gemorst. Er staan zwarte sporen op de witte muur. Het doet me niks. Ik leef nog. Mijn lichaam is operatief. Ik ben onder de indruk!

Jammer van mijn ramen wel. Nu zijn ze nog steeds niet af.

Mijn jeans moet uit. Ik wil mijn benen zien. De aanblik ontroert me, wat zijn ze toch trouw. Het bloed in de wonde stolt snel, een goed teken herinner ik me van toen ik de ambulance eens belde toen een man op straat uit zijn gezicht stond te druppelen. Mijn benen verkiezen het niet te bewegen. Ik wrijf op mijn dijbeen dat hard lijkt te worden. IJs voelt heerlijk. Moet ik de dokter bellen hiervoor, op paasmaandag? Als ik even wacht, nog wat rustiger word, komt het toch vanzelf goed?
Het antwoordapparaat van de huisarts geeft me het nummer van de spoeddienst. Ik wil liever niet bewegen. Tegelijk stel ik vast hoe mijn lichaam hard werkt om zichzelf te herstellen, wonderbaarlijk adequaat.
Over de telefoon zijn ze bij de huisartsenpost enorm sympathiek. Niet zo nerveus als ik om de een of andere reden had verwacht. Nee, niet levensbedreigend, allerminst. Oké, de dokter belt u zo dadelijk terug. De dokter belt, stelt uitgebreid vragen, ik stop eindelijk met oordelen en inschatten. De dokter raadt toch aan naar de huisartsenpost toe te gaan. Hij regelt een afspraak.
Daar aangekomen word ik naar een container geleid waarin blauwe marsmannetjes mijn temperatuur opnemen. 37,5. Ik krijg een blauw papiertje. Door naar het volgende level.

Dat bevindt zich 50 meter verderop, een vrij steile helling naar beneden. Mijn benen doen pijn, maar ik weet op mijn gemak de afdaling te maken. Het is druk. Aanschuiven bij de receptie. Daar staat geen stoel. Mijn benen snakken naar pauze… Het is moeilijk afstand houden van de andere patiënten. Maar we hebben allemaal een blauw papiertje.
Wat stelt dat voor, zo'n blauw papiertje, vraag ik me af, na alle berichten die ik gelezen heb. Als ze alleen je temperatuur nemen, wat weten ze daar in feite mee? Ik word aangemeld, mag eindelijk zitten. Ik krijg meteen paracetamol. Dat kan ik opdrinken met water uit een automaat. Vingers op een scherm. Dit moesten we toch vermijden? Of ben ik nu zo gehersenspoeld?
De afspraak loopt uit. Ik geef er niks om, de pijn wordt met de minuut minder. Ik besef dat dit zo anders had kunnen aflopen.

Kamer twee wordt het. Ik mag meteen liggen. "Ik heb uw verhaal al gelezen", zegt de dokter. "U zal wel geschrokken zijn". Ze legt haar hand even troostrijk op mijn onderbeen. "Verdoving", commandeert ze vervolgens haar assistent. "Wat gaat u doen", vraag ik toch enigszins gealarmeerd" "Hechten", zegt ze. Oh, dan is het goed dat ik gekomen ben. "Twijfelde u daaraan dan?" Ze is bijna boos. Mensen wachten te lang om hulp in te roepen dezer dagen. Ze had laatst iemand die een hartinfarct bleek te hebben gehad, maar dat zag ze pas op een foto dagen later. Ze kon er niets meer mee doen.
Ze gaat voortvarend en adequaat om met mijn been. Wat een professionaliteit, wat een beheersing, en dat in de huidige, stresserende omstandigheden. "Ik gebruik een iets dikkere draad omdat de wond op uw scheenbeen zit." Ze moet tegen de zestig zijn, schat ik. Ze heeft een blauwgroene glimmende blouse aan die haar goed staat. Na het hechten, test ze nog mijn pijnlijke knie. Ik mag er de komende uren wat beurse plekken bij verwachten. Maar over een dag of vijf moet ik weer de oude zijn. Over tien dagen mogen de draadjes eruit. Haar taak zit erop. Hoe iemand je in hooguit tien minuten zo luxueus kan verzorgen, ik besef het eens te meer. Dankbaar wankel ik naar de uitgang.