08 april 2020

Terug naar het normale leven

Midden in deze ontwrichtende crisis vang ik twee manieren op waarmee we hoop verwoorden. De ene manier is om de wens uit te spreken dat alles straks weer zal zijn zoals het was. Ik las vandaag zelfs in een krantenkop iets met ‘terug naar het normale leven’. Ik weet niet zo goed wat dat ‘normale leven’ inhoudt, maar ik weet ongeveer wel wat de redacteur ermee heeft bedoeld. Als we dan terug kunnen naar dat normale leven, geven we een normaal megafeest waarmee we de lockdowns wegdrinken. We gaan extreem intens knuffelen met alles en iedereen en urenlang in elkanders ogen verdwalen. Oh, wat zullen we na de lockdown nooit meer stoppen dat te doen, zeggen we dan. Knuffelen, precies weer zoals we toen ook al deden in het normale leven. Heerlijk!

De andere manier waarmee we hoop verwoorden, is door de verwachting uit te spreken dat we collectief iets zullen geleerd hebben van deze crisis. En dat gaat dan over (consu)minderen, tevreden zijn, meer verbinding met de natuur voelen, en met elkaar en zo. Deze hoop wordt vaak gekoppeld aan de term solidariteit. Dit vind ik een beetje de droom van de verwende kinderen. Zij die de luxe hebben gehad om jarenlang niet solidair te hoeven zijn geweest. Zij die het zich kunnen permitteren zo hoogmoedig te zijn om te denken dat de mens – hijzelf incluis - nu vast wel tot wasdom zal komen. Zij die burnouts kregen van al het werk, van al het streven naar de beste te zijn, zij die gestudeerd hebben of op een andere manier altijd al privileges hebben gehad, zonder dat dat ooit goed bij ze is doorgedrongen. Zij waartoe ikzelf overduidelijk ook behoor.

Ik betwijfel of zij die de hoop op een collectieve solidariteit uitspreken grondig durven na te denken over hoe ze persoonlijk aan die solidariteit gaan bijdragen. Er schuilt iets onhebbelijk megalomaans in al dat hopen. Ik merk dat ik het in deze fase van het virusgedoe moeilijk vind om dat naïeve stukje mens, het stukje dat graag hoopt, waarvan ik in het normale leven juist ontzettend veel hield, te steunen. Ik kan het misschien eventjes gewoon niet aan, het rijmt slecht met de benarde verhalen van dichtbij, en met de vooruitzichten.

Ik hoop op dit moment dus nog maar even niet op iets groots na de lockdown. Ik hoop op iets kleins. Op intieme feestjes, op meer simpele dankbaarheid en op vaker egoloos ten dienste staan, zoals de mensen in de zorg dat al jaren doen. Ik hoop dat ik zelf verder ga inzien hoe enorm ambitieus het is om juist klein en dichtbij te denken, om je te tonen aan de mensen om je heen, die je ook morgen terugziet, en mogelijk de dag erna. Ik hoop dat ik eindelijk voorgoed ga begrijpen hoe eervol het is als ik leer om met mijn omgeving non-stop verdraagzaam en respectvol om te gaan, en als ik alle tegels uit mijn tuin trek zodat de natuur zich openen kan, als ik geef wat ik te geven heb zonder angst te voelen, als ik eindeloos geniet van een duif in de dakgoot, als ik mijn spullen blijf herstellen tot het leven eruit is. Als ik besef dat ik eindig ben maar niet onbenullig.

De meest hoopvolle uitspraak tot nog toe kwam trouwens van mijn immer troostrijke collega J.: "Als we dan toch arm moeten worden, dan zullen we het op zijn minst niet alleen moeten doen."